Bouwhistorisch onderzoek, nut en noodzaak

Het beschermen van (monumentale) objecten is niet altijd even makkelijk. Om draagvlak voor bescherming te vergroten, helpt het vaak als er voldoende kennis van het pand of gebied beschikbaar is. Onbekend maakt onbemind. Zo werd er in de gemeente Heiloo door de eigenaar van een buitenplaats aan de Kennemerstraatweg (rijksmonument) met veel plezier bouwhistorisch onderzoek gedaan, maar werd in dezelfde gemeente de Campina fabriek nooit echt op waarde geschat. Helaas werden de prachtige hallen gesloopt en kon alleen de schoorsteen worden behouden.

Gemeenten kunnen bij een rijks- of gemeentelijk monument een bouwhistorisch onderzoek verplicht stellen als er een omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Bij niet beschermde objecten is dat een stuk lastiger. Het is aan de ambtenaar om aanvragers te overtuigen van het nut en de noodzaak van het onderzoek.

Het Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland signaleerde dat ambtenaren daarbij wel wat handvatten kunnen gebruiken en organiseerde op woensdag 28 maart 2019 een Erfgoedteam over dit onderwerp. We nodigden daartoe een drietal sprekers uit die ieder vanuit hun eigen vakgebied over hun ervaringen vertelden. Dirk de Vries van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Anita van Breugel van de BUCH gemeenten (ze sprak vanuit haar rol als monumentenambtenaar voor de gemeente Heiloo) en Rob de Vries, architect en bouwhistoricus.

Het ontwerp en het bouwhistorisch rapport

Een vraag uit de zaal bracht ons snel tot wat voor veel mensen de kern van de zaak is: wat doe je als ambtenaar met een bouwhistorische rapportage als blijkt dat de historische waarden een belemmering voor de bouwwerkzaamheden vormen? Het antwoord van de RCE: “niet alles is heilig”, met name bij een herbestemming moeten er afwegingen worden gemaakt. Bouwhistorische onderzoeken zijn niet alleen bedoeld om de waarden vast te leggen en inzicht te krijgen in de bouwgeschiedenis maar dienen ook om context te bieden aan de architect. Dit komt de kwaliteit van het ontwerp vaak ten goede. Een bouwhistorisch rapport kan helpen goed beargumenteerde keuzes te maken bij het ontwerp. Als het goed is laat de architect zelf al onderzoek doen. De ambtenaar kan (bij monumenten) de documentatie van bouwhistorische elementen ondersteunen door het onderzoek als randvoorwaarde aan de vergunningverlening te koppelen.

Het streven is echter om de historische elementen mee te ontwerpen. Vaak wordt het ontwerp er sterker door, laat Rob de Vries ons zien. Bij zijn opdrachten voert hij vaak zelf (gedeeltelijk) het onderzoek uit. Je kan je baseren op oude foto’s, kaarten en plattegronden. De belangrijkste aanwijzingen vindt je echter in merken die in de constructie van het gebouw zijn gekrast of gebeiteld. Verhoogde en verlaagde plafonds, balkenstructuren, tegels en de datering daarvan, wat achter betimmering en schotten vandaan komt, (half) weggewerkte elementen als kozijnen of deurtjes en opeenvolgende verflagen; alle zijn stukjes uit de historische puzzel.

Wat te doen bij onbeschermde objecten?

Iemand uit de zaal merkt op dat Rob wel makkelijk praten heeft; bij zijn opdrachten is er immers budget om het onderzoek degelijk uit te voeren. Daarnaast is het bij objecten met een beschermde status makkelijker om als gemeente het bouwhistorisch onderzoek af te dwingen omdat je voorwaarden aan de vergunningsverlening kan stellen.

In veel situaties is dat budget echter niet voorhanden en het object niet beschermd, in die gevallen is het raadzaam een ‘quickscan’ uit te voeren. Bij een quickscan wordt een plattegrond gemaakt waarin de historische waarde van elementen in het gebouw in kleurstellingen zichtbaar wordt gemaakt. Vaak zijn in de beeldbank van de RCE de originele kadastrale kaarten te vinden, waarin de primaire en latere ontwikkeling van de verkaveling te zien zijn. In veel gemeentelijke archieven zijn bouwtekeningen aanwezig van de periode na 1850.

Denk hierbij aan het volgende (uit de presentatie van Dirk de Vries):

  • Ingrijpend veranderen niet zonder bouwhistorisch onderzoek;
  • Onderzoek moet proportioneel zijn met focus op verandering;
  • Verstoorder betaalt bij doorbreken van vloeren en muren, ontgravingen, etc.;
  • Hou het oppervlakkig, spaar de gelaagdheid;
  • Oog voor detail is aanmoediging voor zorgvuldigheid, zoek het unieke;
  • Treedt naar buiten met vondsten (laat anderen zien wat het onderzoek kan opleveren).

Bij complexere situaties is het raadzaam een deskundige in te schakelen. Bij grotere projecten is het daarom verstandig om budget te reserveren voor dit onderzoek. Lees via onderstaande knop de richtlijnen van de RCE voor het doen van bouwhistorisch onderzoek.

De rol van de ambtenaar

Ondanks dat veel gemeenten goedwillend zijn loopt het aantal historische plekken na de Tweede Wereldoorlog hard terug. Dat komt omdat archeologisch onderzoek kan worden afgedwongen, maar bouwhistorisch onderzoek (bij onbeschermde objecten) dus niet. Dat stelt de gemeente voor een uitdaging. Bij de bescherming kan het helpen om een inventarisatie te (laten) doen van alle historisch-bouwkundig interessante objecten. In het bestemmingsplan kan je regelen dat er rekening moet worden gehouden met dit soort inventarisaties.

Volgens Anita van Breugel bestaat haar rol als monumentenambtenaar onder meer uit enthousiasmeren, ondersteunen, aanreiken, en het duidelijk maken van het belang van bouwhistorisch onderzoek. In uitzonderlijke gevallen kan de gemeente het bouwhistorisch onderzoek betalen. Als die mogelijkheid er niet is zal je als ambtenaar het (politieke) ‘spel’ moeten spelen. Je bent afhankelijk van de monumentencommissie (die kan om meer informatie vragen over de waarden die door een het bouwhistorisch rapport aan het licht komen), de gemeentelijke politiek en de wethouder. Je kan van de initiatiefnemer het onderzoek niet eisen, maar wel aanraden: ‘als we eerst een goede analyse van de situatie maken hebben we samen het meeste kans op een helder proces’. Probeer elkaar te vinden en werk met elkaar.

Ook de RCE raadt aan om te kijken wie medestanders zijn. Probeer iemand te vinden met gezag. Dat kan sterk helpen bij het creëren van draagvlak. Informeer bij historische verenigingen en zorg dat je vanuit de gemeente een vast aanspreekpunt hebt voor mensen met vragen over het onderzoek. En onthoud daarbij dat elke situatie weer anders is, je zult altijd maatwerk moeten leveren. Tot slot een opmerking uit de zaal: laat je niet ontmoedigen tijdens het ‘gevecht’ voor het behoud van historische elementen in gebouwen, de aanhouder wint!

(Beeldverantwoording: Rob de Vries)

Deel dit artikel

Categorieën

Tags

Gerelateerde berichten

  • Stille ruilverkaveling: historische verkavelingspatronen in het geding

    Categorie: Cultuurlandschap

    Watererfgoed is van belang voor de identiteit van Noord-Holland. Onderdeel van dat watererfgoed zijn historische waterstructuren, maar die zijn lang niet altijd beschermd. Onderzoek wijst uit dit erfgoed in onze provincie verdwijnt en dat er onvoldoende borging bij gemeenten. 

  • ‘Erfgoed als uitgangspunt’, een interview met Carola Hein

    Categorie: Gebouwd erfgoed, Omgevingswet

    Carola Hein sprak tijdens ons Samen Slimmer symposium over de veelzijdige historie van ons water en benadrukte hoe belangrijk het is om hier op een brede manier over na te denken. Hoe kunnen we omgaan met de waardeverandering in relatie tot ons watererfgoed? En hoe kunnen we het narratief benutten door het watererfgoed in te zetten voor een duurzame ontwikkeling van onze leefomgeving?